In ‘De engelen van Elisabeth’ geeft Els Florijn een inkijkje in de harde en ongenadige wereld binnen de muren van een gesticht, waar hoofdpersoon Elisabeth de Lange tegen wil en dank leert te overleven.
Dordrecht, 1890. Elisabeth de Lange, drieëntwintig jaar oud, wordt verdacht van de moord op twee van haar kinderen. Bij gebrek aan bewijs wordt ze krankzinnig verklaard, en ze komt in een gesticht terecht. Ze klampt zich vast aan de hoop haar zoontje Jan nog een keer te mogen vasthouden. Voor wat er daarna zal gebeuren, sluit ze haar ogen – tot dat niet langer kan.